JUNI, Zomermaand
Hinden en reegeiten vertonen zich met hun kalfjes. Bij de damherten gaan de hinden werpen.
De geweien van de edelherten raken vanaf de derde week volgroeid.
Ze lopen daarna nog een poosje rond met een geheel ontwikkeld bastgewei.
24 juni, “St. Jan”.
Een nieuwe fase begint in de ontwikkeling van de natuur. De voorjaarsplanten raken uitgebloeid en de echte zomerplanten gaan bloeien. Z’on 80% van de hele flora kan bloeiend worden aangetroffen.
De eerste bloei van de bijvoet kan worden gezien evenals blauwe knoop, boerenwormkruid, bosooievaarsbek, moerasandoorn, moerasspirea, wilgenroosje en zeepkruid.
Als je in de eerste twee weken van juni buiten loopt, zie je toch maar heel weinig vlinders ook al schijnt de zon volop! Dit is volkomen normaal want in de eerste helft van juni is een zeer rustige tijd voor vlinders. De voorjaarsgeneratie van veel vlinders is nu verdwenen en de tweede generatie is nu pop of nog rups. De meeste vlinders die maar één generatie hebben gaan pas vliegen vanaf half juni. Vooral het ontbreken van de koolwitjes valt op, omdat deze vlinders het meest talrijk zijn, vrijwel overal voorkomen en het meest opvallen door hun witte kleur. In mei waren deze vlinders nog volop aanwezig. Ook andere dagvlinders zijn nauwelijks te zien. Bij een “warme” winter is de afwezigheidsperiode van vlinders zo’n één tot twee weken eerder.
Na half juni zullen de aantallen vlinders weer gaan toenemen. Op vochtige heidevelden is het heideblauwtje te verwachten en ook de eerste “nieuwe” gehakkelde aurelia’s zijn dan ook te zien te zien. In de eerste helft van juli begint de echte vlindertijd en vliegen er zeker vijfentwintig soorten ondermeer het geelsprietdikkopje, zwartsprietdikkopje, gentiaanblauwtje, heivlinder, koevinkje, en het oranje zandoogje.
De blauwe glazenmaker, houtpantserjuffer, tengere pantserjuffer, roodoogjuffer en diverse soorten heidelibellen zijn ook weer actief.
De meeste jonge bosvogels zijn nu wel uitgevlogen. De zorg van de ouders voor de jongen gaat nog een aantal weken door. Veel soorten hebben meerdere legsels en het broeden is dus nog niet afgelopen.
Opvallend is dat de sperwer nu juist veel voedsel nodig heeft voor de jongen die net uit het ei zijn gekomen. Er is nu een overvloed aan jonge, onervaren zangvogels om de hongerige sperwertjes te voeden. Er worden heel wat jonge kool- en pimpelmezen gevangen en naar het sperwernest gebracht.
Boomvalken moeten het juist hebben van grote hoeveelheden insecten, waaronder libellen en mestkevers, voor hun jongen. Volwassen boomvalken leven hoofdzakelijk van vogeltjes die in de lucht worden gevangen. Piepers, leeuwerikken, boerenzwaluwen en zelfs de snel vliegende gierzwaluwen zijn niet veilig voor de boomvalk.
De boomvalkjongen worden geboren in oude nesten van andere vogels omdat de ouders niet in staat zijn om zelf een nest te maken.
Als de jonge boomvalken zijn uitgevlogen moeten ze zich de jachtkunst eigen maken.
Het jachtinstinct is al aangeboren zelfs de manier waarop ze de verschillende prooien moeten vangen. Een beetje oefenen en de kunst van de ouders afkijken is wel belangrijk om straks voor zichzelf te kunnen zorgen. De boomvalkouders nemen nepprooien de lucht in zoals kluitjes gras of denneappels, om die vervolgens hoog in de lucht los te laten. De jongen moeten ze dan opvangen en doorgeven aan broertjes en zusjes. Dit spelen en stoeien leert ze behendig te worden en een goede conditie op te bouwen. Het vangen van voedsel is immers de eerste levensbehoefte. Soms kun je zo’n hele familie boomvalk boven een heideveld deze capriolen zien uithalen. Veel jonge boomvalken halen hun eerste levensjaar niet. 50 tot 75 procent sterft voor die tijd.